Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7387

Datum uitspraak2006-03-20
Datum gepubliceerd2008-03-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 9330
Statusgepubliceerd


Indicatie

591a Sv: Op grond van de wetsgeschiedenis van de Wet op de rechtsbijstand moet het ervoor worden gehouden dat artikel 31 van die wet, waarin de voorwaardelijke toevoeging wordt geregeld, geen betrekking heeft op strafzaken (vgl. HR 15 juni 2004, NJ 2005, 5). Het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering heeft betrekking op een strafzaak en is een strafvorderlijke procedure. Dat betekent dat de Raad voor de Rechtsbijstand ter zake van dat verzoek ten onrechte een voorwaardelijke toevoeging heeft afgegeven. Nu verzoeker kennelijk voldoet aan de voorwaarden om voor toevoeging in aanmerking te komen, moet het ervoor worden gehouden dat aan verzoeker een definitieve toevoeging is verstrekt. De kosten van de raadsvrouw voor de indiening en behandeling van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering zijn niet als ‘kosten van een raadsman’ in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering aan te merken.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM zitting houdende te Arnhem Pkn: 21-002831-04 Avnr: 9330 Het hof heeft gezien het op 11 april 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van: [naam verzoeker], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], hierna te noemen verzoeker, ingediend door mr. [naam raadsvrouw], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor de kosten van de raadsvrouw ter zake van de indiening en behandeling van een verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 7 november 2005 en 20 februari 2006 de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door mr. [naam raadsvrouw] voornoemd. Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal. OVERWEGINGEN 1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 17 december 2004 is verzoeker vrijgesproken van het hem telastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. 2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk. 3. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een getrapte beslissing, in die zin dat eerst op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering wordt beslist, vervolgens de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot de voorwaardelijke toevoeging wordt afgewacht en daarna op het verzoek om vergoeding van de kosten van de raadsvrouw wordt beslist. 4. De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar de voorwaardelijke toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand ter zake van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering en naar het - bij toepassing van het gebruikelijke tarief per dag voor dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht - te verwachten bedrag de verwachting uitgesproken dat de voorwaardelijke toevoeging zal worden ingetrokken, maar tevens aangevoerd dat de Raad voor Rechtsbijstand daarover eerst na de uitspraak van het hof zal beslissen en daarom gepersisteerd bij het verzoek. 5. Blijkens de overgelegde beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam d.d. 17 maart 2005 is de voorwaardelijke toevoeging verleend: “omdat de rechtsbijstand betrekking heeft op een aanmerkelijk belang. De Raad voor de Rechtsbijstand verleent geen definitieve toevoeging, indien na beëindiging van de zaak de financiële draagkracht zodanig is, dat deze de bij en krachtens artikel 34 van de Wrb gestelde grenzen overschrijdt. (artikel 31, lid 1 en 2, Wet op de Rechtsbijstand)”. 6. Op grond van de wetsgeschiedenis van de Wet op de rechtsbijstand moet het ervoor worden gehouden dat artikel 31 van die wet, waarin de voorwaardelijke toevoeging wordt geregeld, geen betrekking heeft op strafzaken (vgl. HR 15 juni 2004, NJ 2005, 5). Een voorwaardelijke toevoeging in strafzaken is dus niet mogelijk. Het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering heeft betrekking op een strafzaak en is een strafvorderlijke procedure. Dat betekent dat de Raad voor de Rechtsbijstand ter zake van dat verzoek ten onrechte een voorwaardelijke toevoeging heeft afgegeven. Nu verzoeker kennelijk voldoet aan de voorwaarden om voor toevoeging in aanmerking te komen, moet het ervoor worden gehouden dat aan verzoeker een definitieve toevoeging is verstrekt. Dat leidt tot de conclusie dat in dit geval de kosten van de raadsvrouw voor de indiening en behandeling van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering niet als ‘kosten van een raadsman’ in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering zijn aan te merken. Het hof zal daarom het verzoek tot vergoeding van die kosten afwijzen. BESCHIKKENDE Het hof: - Wijst het verzoek af; Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2006.